Voorbeeld voordracht

Vrijmetselarij en de eerste wereldoorlog

Dit bouwstuk heeft als titel de vrijmetselarij en de eerste wereldoorlog. Het gaat dus niet alleen over de vrijmetselarij tijdens Wereldoorlog 1. Om het geheel beheersbaar te houden zal ik het hebben over zaken die zich voordeden in België of waarin Belgen betrokken zijn.

Mijn bouwstuk telt een aantal onderdelen:

Muziek - Willem Vermandere & Guido Desimpelaere: Duizend soldaten (integraal)

Toen op 4 augustus 1914 de troepen van het Duitse keizerrijk België binnenvielen was heel het land in shock. Dat gold evenzo voor de Belgische vrijmetselaars. Sommige maçons werden gemobiliseerd, niet weinigen namen als vrijwilliger dienst in het Belgische leger of zochten andere manieren om hun vaderland en hun medeburgers bij te staan. Drie weken later was Brussel bezet, op 7 oktober viel ook het nationale bolwerk Antwerpen en ruim een week daarna zou de Slag aan de IJzer losbarsten en het front vastlopen.

Bezet België

Zodra de oorlog uitbrak, schortte het Grootoosten van België, dat toen de enige obediëntie was, alle loge-activiteiten op. Wellicht vreesde het GOB dat de Duitsers zich met de Belgische vrijmetselarij zouden bemoeien. Ik wil echter benadrukken dat de maçonnieke activiteiten nooit verboden werden door het Duitse generaal- gouvernement tijdens de Eerste Wereldoorlog, en dit in tegenstelling tot de bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Het stilleggen van de symbolische werkzaamheden wil echter geenszins zeggen dat ook de loges en de individuele broeders niet hun steentje bijdroegen tot de strijd of niets ondernamen om de harde bezetting die daarop volgde, draaglijker te maken. In het begin van de oorlog werd in een aantal logegebouwen, waaronder de grote tempel in de Lakensestraat 79, verbandposten en/of veldhospitalen ingericht. die werden echter enkele maanden later reeds opgedoekt op last van de Duitse bezetter. Opvallend is echter dat het inrichten van deze hulpposten in minstens één geval ook geleid heeft tot het inrichten van (paramedische) cursussen. het maçonniek museum in Brussel heeft een verpleegsterdiploma die in 1915 uitgereikt werd door “Les Vrais Amis de l’Union et du Progrès Réunis”.

Naast verlening van medische hulp waren de Belgische loges ook actief in de vele hulporganisaties die tijdens de bezetting de kop opstaken zoals het uitdelen of goedkoop aanbieden van kledij en schoenen en het verlenen van financiële steun aan organisaties voor weduwen en wezen. Het is echter vooral in het aanbieden van goedkope of gratis maaltijden en voedsel dat de Belgische loges bijzonder actief waren. Verschillende werkplaatsen richtten zogenaamde “cantines bourgeoises” op, of waren actief in de organisatie van dergelijke gaarkeukens. In Antwerpen verstrekten “spijshuizen” van de loges in 1916 gemiddeld ruim 100 000 warme maaltijden per maand. In Brussel organiseerden de loges van “Les Amis Philantropes” in hun lokalen eetzalen voor vrijmetselaars en hun familieleden: tussen september 914 en februari 1916 goed voor ruim 71500 maaltijden. “Les Vrais Amis de l’Union et du Progrès Réunis” stichtten “L’Oeuvre des Réfectoires Elisabeth” en deelden broodbonnen uit die bij enkele Brusselse bakkers konden ingeruild worden. Vooral vanaf 1916 werd de nood hoog, toen de hongersnood zich ook liet voelen buiten de arbeidersklasse.

Alle maçonnieke werkzaamheden waren echter opgeschort, ook bij de Duitstalige loge Hansa die in 1909 in Antwerpen was opgericht .

Maar, in het bezette land kwamen wel enkele Duitse militaire loges tot stand. De loge “Zum eisernen Kreuz” zou reeds in augustus 1914 in Luik opgericht zijn. het kan echter ook zijn dat het om een militaire loge ging die was meegereisd met haar regiment.

In 1915 werd in Brussel “Stern von Brabant” opgericht, onder auspiciën van de Grootloge van Pruisen. Het juweel van deze loge is een zespuntige ster met in het midden de Brabantse leeuw, omgeven door eikenloof als symbool van de militaire eer, door een passer en winkelhaak en door het IJzeren Kruis. Merkwaardig feit is dat “Stern von Brabant” in 1924 in Berlijn werd heropgericht.

Een derde Duitse militaire loge die actief was in België tijdens de Eerste Wereldoorlog was “Gral an der Schelde” die pas in juni 1918 in Antwerpen werd opgericht en die bijgevolg slechts enkele maanden heeft bestaan.

Charles Magnette

De belangrijkste figuur binnen de Belgische vrijmetselarij toen was grootmeester nationaal Charles Magnette en die heeft een opvallende rol gespeeld tijdens de bezetting. Maar, daarvoor moeten we terug naar het begin van de oorlog: in de augustusdagen van 1914 ontmoetten de Duitse troepen een onverwacht hevige tegenstand, onder meer bij de forten van Luik. Uit frustratie vanwege de gefnuikte snelle opmars en vanuit een collectieve psychose omtrent vermeende vrijschutters onder de Belgische burgers, werd door de Duitse troepen de ene gruweldaad na de andere gepleegd : massale slachtpartijen onder gewone burgers waarop in het buitenland met afschuw werd gereageerd. In het binnenland verheften om begrijpelijke redenen - angst voor represailles - veel minder hun stem tegen de “furor teutonicus”. Maar één van de eerste en van de meest krachtigste stemmen was die van de Luikse liberale senator Charles Magnette, grootmeester-nationaal van het Grootoosten van België. Op 27 september 1914, wellicht niet toevallig kort na de arrestatie van zijn partijgenoot Adolphe Max, burgemeester van Brussel, vanwege diens verzet tegen de Duitse oorlogsschatting, schreef hij een opgemerkte brief naar negen Duitse obediënties. Daarin stelde Magnette hen voor om een neutrale, internationale maçonnieke onderzoekscommissie op te richten naar de wreedheden die door de Duitse troepen waren begaan. Zeven van de Duitse Grootloges reageerden helemaal niet op de brief. De twee andere antwoordden afwijzend omdat het volgens hen ongehoord én onvoorstelbaar was dat Duitse troepen dergelijke misstappen zouden begaan. Integendeel, was het niet zo dat de Duitse militairen zich correct en zelfs humaan hadden gedragen? Magnette liet het daar niet bij en schreef opnieuw een brief aan de Duitse obediënties waarin hij hen de les spelde inzake hun maçonnieke moraal en houding. Op deze brief kwam geen enkel antwoord terug en de grootmeester-nationaal kreeg van de bezetter te horen dat hij, net zoals Max, zou gedeporteerd worden indien hij nog langer in het openbaar zou protesteren. Magnette was immers gehoord geworden: zeker in de geallieerde landen, waar de mythe van “Brave Little Belgium” al gestalte gekregen had, maar evenzeer in het neutrale Nederland verschenen er krantenberichten over zijn acties. Met zijn brief was Magnette, samen met Max, één van de eerste notabelen die zich in het openbaar verzette tegen de Duitse bezetter. Pas op kerstdag 1914 zou kardinaal Mercier, met zijn brief “Patriottisme et endurance” hun voorbeelden volgen.

Charles Magnette zou twee jaar later zijn coup-de-théatre nog eens overdoen. Op 7 november 1916 schreef hij alweer een protestbrief naar de negen Duitse obediënties. Ditmaal verzocht hij hen in naam van het maçonnieke voorschrift “Ontsteek in toorn tegenover de onrechtvaardigheid” (“Courrouce-toi contre l’inéquité”) tussenbeide te komen om de verplichte tewerkstelling van Belgen in Duitsland, die hij als “een moderne vorm van slavernij” omschreef, te beëindigen. De brieven werden op verschillende wijzen verstuurd maar het is niet zeker of één van hen ooit aangekomen is. In elk geval kwam er geen enkel antwoord. De grootmeester- nationaal kwam er deze keer echter niet zo goedkoop meer van af: Magnette werd in december 1916 door de Duitse bezetter veroordeeld tot het betalen van een boete van duizend mark en een gevangenisstraf van drie weken. Als waarschuwing kon dat tellen, en de grootmeester-nationaal heeft zich dus ook wijselijk gedeisd gehouden tijdens de laatste twee jaar van de bezetting.

Muziek - June Tabor: Will’ye go to Flanders (fragment)

Aan het front

Niet alleen in het bezette land, maar ook aan het front speelden vrijmetselaars een rol. en niet altijd de meest voorbeeldige. Zowel aan Duitse, als aan geallieerde zijde waren sommige van de meest notoire generaals broeders. Het ergste voorbeeld is allicht Douglas Haig, de Britse opperbevelhebber die algauw van zijn mannen de bijnaam "butcher" kreeg en verantwoordelijk was voor de bloedbaden aan de Somme en bij Passendale. Ik zou graag hebben dat er eens iemand in plaats van een hagiografisch bouwstuk over een beroemd persoon die "onze broeder" was, een bouwstuk oplevert over misdadige vrijmetselaars, want die zijn er ook geweest.

Maar, er zijn gelukkig ook vele andere voorbeelden. Ik zal een van hen uitgebreid bespreken en dan nog enkele anderen in korter bestek:

De eerste is Antoine Depage, 52 jaar toen de oorlog uitbrak. Depage was chirurg en professor aan de ULB en had in 1907 de eerste verpleegstersschool in ons land opgericht (hulp in Engeland - miss Cavell) om ook de ziekenzorg te kunnen laïciseren. Hij was ook medeoprichter van het Belgische Rode Kruis. In 1912 had hij ter plaatse hulp verschaft aan de slachtoffers van de Balkanoorlogen, als een arts- zonder-grenzen avant-la-lettre. Depage was vrijmetselaar en zeer onafhankelijk. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog nam hij zoals zovelen vrijwillig dienst. Hij kon zich vrij veel permitteren omdat hij persoonlijk bevriend was met koning Albert, en vooral met koningin Elisabeth. Er zijn er zelfs die beweren dat er meer gaande was tussen hen. In elk geval, Depage stelde zoals veel anderen vast dat de medische diensten van het Belgische Leger tijdens de eerste oorlogsmaanden absoluut niet opgewassen was tegen zijn taak en dat de militaire hiërarchie het efficiënt werken in de weg stond. Hij zou zich trouwens nooit wat aantrekken van die hiërarchie en steeds zijn zin doen. Hij was bijvoorbeeld gemilitariseerd, maar heeft tot 1916 nooit het legeruniform gedragen zoals het hoort: hij droeg de uniformjas als een cape, maakte alleen het bovenste knopje dicht en daaronder droeg hij een gilet in dezelfde kleuren (redenen: zakken). Nadat het front vastgelopen was aan de IJzer, wil de koning hem hoofd maken van de geneeskundige dienst van het leger. Hij weigert: wil op de eerste plaats aan goede chirurgie doen, vreest dat het om moeilijkheden vragen is om een burger aan het hoofd te stellen van die dienst en wantrouwt de militaire administratie. Daarom gaat hij letterlijk en figuurlijk opereren onder het Rode Kruis. In december 1914 richt hij dan onder auspiciën van het Rode Kruis het hospitaal L'Ocean op in De Panne. Hoofdgebouw: hotel, maar algauw worden de belendende gebouwen ingenomen, komen er paviljoenen bij. Het wordt een echt modelhospitaal waarbij ook de modernste technieken hun intrede doen. Onder andere: Marie en Irene Curie komen er röntgeninstallatie plaatsen. Systematisch gebruik van gediplomeerde verpleegsters. Specialisatie volgens verwonding of ziektebeeld: elk eigen afdeling (was ook nieuw). Zelfs wetenschappelijk onderzoek. Ook opereren zo dicht mogelijk bij het front > problemen van de buikwonden: chirurgische voorpost St-Jansmolen in juni 1916 (op 3,5 km van de eerste lijn . Invoeren van auto-ambulances i.p.v.; de paardenkarren. Onder andere omwille van succes, maar ook omwille van zijn onafhankelijkheid bleef er een moeilijke relatie met de geneeskundige dienst van het leger. Depage maakte zich ook verdienstelijk op ander vlak: in de kapel van l'Ocean verzamelde hij kunstwerken uit de bedreigde kapellen en kerken aan het front. In 1917 komt er een tweede hospitaal L'Ocean in Vinkem: groot paviljoenenbouw (hout en steen) en tenten in weides (nu niets meer van te zien).

Tijdens de oorlogsjaren heeft onze broeder ook zijn deel van de miserie gehad. Vanzelfsprekend werd l'Ocean af en toe gebombardeerd waarbij telkens doden vielen. Wanneer op 5 mei 1915 het Amerikaanse mailboot de Lusitania door de Duitsers getorpedeerd wordt is zijn echtgenote Marie Depage aan boord. De Lusitania: wat? Later wordt ze begraven in de duinen van De Panne. In oktober van datzelfde jaar wordt in Brussel zijn naaste medewerkster Edith Cavell, die de leiding had van de verpleegsterschool die hij had opgericht, gearresteerd op beschuldiging van spionage, ter dood veroordeeld én geëxecuteerd door de Duitse bezetter.

Depage en L'Ocean blijven heel de oorlog uitstekend werk verrichten en na de oorlog is hij dan ook één van de grote Belgische helden geworden, en mijns inziens is dat in dit geval wel voor een stuk terecht. Hij bleef erg geëngageerd: van 1919 tot aan zijn dood in 1925 in de senaat (voor liberalen), gewerkt aan hervorming en professionalisering medische en paramedische opleidingen, was ook directeur van Brugmanziekenhuis (dat hij mede had opgericht voor de oorlog). Tot op vandaag bestaat er een kliniek Antoine Depage en er is ook een instituut Marie Depage-Edith Cavell), evenals verschillende straten naar hem genoemd en zo.

Een andere vrijmetselaar-dokter was Charles De Beer, eerste AM van mijn werkplaats L’Amitié. Deze specialist neus-keel-oor was in 1902 ingewijd in La Liberté, Gent. Hetzelfde jaar verhuisde hij naar Kortrijk waar hij erg actief was in tal van liberale verenigingen: medestichter van de "Ecole Laique pour jeunes filles", heroprichter van de Société Literaire en bestuurslid in tal van andere vrijdenkersverenigingen. Hij nam deel aan verschillende verkiezingen, eerst voor de liberalen, later op een liberaal-socialistische scheurlijst. Na de eerste oorlogsjaren in het bezette Kortrijk te zijn gebleven, verliet hij in juli 1916 zijn gezin om via het neutrale Nederland het Belgische leger aan de IJzer te vervoegen. Die reis verliep niet zonder risico. Bij het passeren van de Belgisch-Nederlandse grens, die afgeschermd werd door een draadversperring onder hoogspanning, werd hij door een Duitse grenswacht onder vuur genomen. Aan de IJzer werd De Beer bataljonsgeneesheer in het 13de Linieregiment met de graad van luitenant en in die hoedanigheid deed hij ook effectief dienst aan het front. Op 12 juli 1918 keerde hij terug van het verzorgen van gewonden aan het front toen hij in Oostkerke (Diksmuide) werd geraakt door een ontploffende granaat. Met verschillende wonden in de rug, een gebroken rechterarm en linkerhand en een afgerukt rechterbeen maakte hij geen schijn van kans. Op 15 juli 1918 werd hij begraven op de nog bestaande Belgische militaire begraafplaats in Hoogstade. Zijn begrafenis was uiteraard burgerlijk, maar werd bijgewoond door de bataljonsaalmoezenier waarmee hij was bevriend geraakt. Later werd zijn stoffelijk overschot gecremeerd en zijn asse overgebracht naar het familiegraf in Doornik.

Het waren trouwens niet alleen gemilitariseerde vrijmetselaars die zich verdienstelijk maakten in de frontstreek. Een interessant figuur is de Ieperse lakenhandelaar Arthur Stoffel. Stoffel was in 1914 al van een behoorlijke leeftijd, rond de 70, en stond bekend als liberaal, hoewel hij niet in de gemeenteraad zat of zo. Hij was ook lid van La Flandre. Reeds in augustus 1914 had hij samen met een andere Ieperse broeder, Gorissen, zijn huis opengezet om er gewonden te verzorgen. Wanneer eind oktober 1914 de eerste slag bij Ieper woedt, is Stoffel een van de weinige notabelen die niet vlucht. Alle gemeenteraadsleden zijn gevlucht en er is dus een machtsvacuüm. Dat wordt vooral nijpend vanaf begin november 1914: de voedselvoorziening loopt mank, het blussen van de vele branden, het evacueren en verzorgen van de gewonden, het begraven van de slachtoffers: niemand trekt het zich aan. Om daar iets aan te verhelpen ontstaat er een vreemd bondgenootschap: pastoor Camiel Delaere van de Sint-Pieterskerk richt samen met de notoire vrijmetselaar Stoffel een comité Provisoire op die de stad zal besturen. Beide figuren slagen erin om de daaropvolgende maanden de hulpverlening en de toevoer zo efficiënt mogelijk te doen verlopen, vaak met heel veel improvisatie. Stoffel komt daarbij in conflict met de

katholieke burgemeester Colaert, die naar Poperinge gevlucht was, maar die niet duldde dat er aan zijn macht geraakt werd. Uiteindelijk kon Stoffel eind december 1914 de burgemeester ervan overtuigen om terug te keren. Van dan af wordt dat comité Provisoire een comité definitif met aan het hoofd de burgemeester en als vicevoorzitter Stoffel. Na de eerste gasaanval op 22 april 1915 komt de oorlog vervaarlijk dicht bij de stad en neemt de burgemeester, net als het gros van de inwoners definitief de benen. Stoffel zal samen met zijn kompaan de pastoor een der allerlaatste inwoners zijn die de stad verlaten. Dat is op 9 mei 1915. In ballingschap zal hij dan een Cercle Yprois oprichten die de Ieperlingen verenigt en hun belangen verdedigt (o.a. de heropbouw van de stad). Wanneer hij in 1921 naar Ieper terugkeert, wordt hij op grootse wijze in de ruïnestad ontvangen In Ieper werd terecht een straat naar hem genoemd.

Tijdens de belegering van Ieper in 1914-1915 fungeerde Stoffels schoonzoon Aimé Van Nieuwenhove (° Geraardsbergen) als secretaris van het Comité Provisoire. Na de oorlog was Van Nieuwenhove schepen in Ieper en prominente medestichter van de Bond der Geteisterden van West-Vlaanderen. Onder meer op voordracht van zijn schoonvader werd hij in 1922-1923 ingewijd in L'Amitié. De graven van Stoffel en Van Nieuwenhove - zonder enige kenteken of symbool - bevinden zich naast elkaar op de stedelijke begraafplaats van Ieper. Hoewel beide belangrijke figuren vrij bekend zijn in Ieper, is het nauwelijks geweten dat beiden tot de loge behoorden.

Net zoals er in het bezette land Duitse militaire loges tot stand kwamen, waren er ook aan de andere zijde van de frontlijn buitenlandse veldloges actief op Belgische bodem. Veel weten we er echter niet van en ik ken er zelfs geen bij naam. In het Londense Museum of Freemasonry bewaart men symbolische werktuigen die gebruikt werden tijdens maçonnieke plechtigheden achter het front in Vlaanderen, waaronder een mokerblok (“gavel block”) gemaakt uit een balk van de Ieperse Sint- Maartenskerk.

Er waren echter ook twee Belgische frontloges, die beiden de naam "La Patrie" droegen. Zij werden voor een groot stuk, maar zeker niet uitsluitend, bevolkt door militairen. Het ontstaan van een tijdelijke loge achter het front aan de IJzer is geenszins te verwonderen. Niet alleen waren er onder de oorlogsvrijwilligers tal van maçons, zoals we gezien hebben, maar ook nogal wat Belgische (beroeps)officieren waren bij de loge.

Tussen de twee tijdelijke loges met dezelfde naam bestonden er sterke banden. “La Patrie I” in het Oosten De Panne, had maar liefst 126 leden en kan een echte frontloge genoemd worden. Deze werkplaats, een initiatief van twee broeders uit de Westhoek, hield haar eerste zitting op 14 januari 1915 in Villa Donny in De Panne. De frontloge was nauw betrokken bij de oprichting van een succesvolle school in Booitshoeke: de School van het Leger. “La Patrie N° 2”, met een zestigtal leden, was gevestigd in Calais, een belangrijke ravitaillerings- en rustplaats voor het Belgische leger.

In november en december 1918 hielden deze twee loges op te bestaan.

Muziek - Coope, Boyes & Simpson: Down upon the dugout floor (fragment)

Tijdelijke Belgische loges in het buitenland

In de eerste oorlogsmaanden hadden honderdduizenden Belgen het land verlaten en als vluchteling een toevluchtsoord gezocht in het buitenland. In 1918 verbleven zo 325 000 Belgen in Frankrijk (vooral Parijs en Normandië), 150 000 in Groot-Brittannië en 100 000 in Nederland. Terwijl de symbolische werkzaamheden van het Belgische logeleven in het bezette deel van het grondgebied nagenoeg stillagen, verenigden de Belgische vrijmetselaars in ballingschap zich in nieuwe tijdelijke loges, die soms heel actief bleken. De tijdelijke loges waren in onderling contact met elkaar én met het thuisfront. In november 1915 organiseerden zij in Londen een maçonniek colloquium en in 1917 gaven zij gezamenlijk een brochure uit die naast vermelding van hun namen en de “oostens” waar ze actief waren, ook een definitie van de vrijmetselarij en de maçonnieke voorschriften bevat . De tijdelijke loges kwamen tegemoet aan een reële behoefte tot ontmoeting en sociabiliteit onder de Belgische vluchtelingen en militairen in het buitenland en achter het front. Dat wordt aangetoond door hun grote ledenaantallen, het grote aantal inwijdingen en de vele zittingen.

De oudste van de vluchtelingenloges was “La Belgique” die op 12 november 1914 in Parijs werd opgericht. De initiatiefnemers waren broeders die actief waren in het culturele leven in de lichtstad. Pas een jaar later werd de Commissie van Officieren en Dignitarissen van deze loge geïnstalleerd, en wel door Eugène Goblet d’Alviella, oud-Grootmeester Nationaal en minister in de Belgische regering in ballingschap. “La Belgique” die ongeveer 150 leden telde, hield zijn laatste zitting op 26 november 1918.

Een maand later, op 17 december 1914, werd in Den Haag “Nous Maintiendrons” opgericht. Haar devies haalde deze loge duidelijk bij het regerende vorstenhuis van het gastland: “Je Maintiendrai” is immers de wapenspreuk van de Oranje-Nassaus. Met deze keuze drukte deze loge duidelijk haar doel uit: het strijden voor het handhaven van de Belgische onafhankelijkheid en tegelijk dankbaarheid betonen aan het gastland Nederland. Opmerkelijk feit bij “het ontsteken van de lichten” van “Nous Maintiendrons” was de aanwezigheid van de grootmeester nationaal van het Grootoosten van België, Charles Magnette. Wellicht door de Nederlandse neutraliteit, was hij erin geslaagd het bezette land tijdelijk te verlaten. Dit zou echter een eenmalig feit blijven. Nous Maintiendrons – met 108 leden- was een erg actieve loge die meer dan 20 nieuwe broeders inwijdde. “Nous Maintiendrons” hield op met bestaan na 28 november 1918. Secretaris van Nous Maintiendrons was Désiré Delaere van Roeselare en die heeft na de oorlog het archief van de tijdelijke loge meegebracht naar L'Amitié > veel bezoeken en correspondentie (o.a. aan Cyriel Buysse). Heel mooi artwork.zoek en correspondentie (Cyriel Buysse o.a.)

Op dezelfde dag als “Nous Maintiendrons” (17 december 1914) werd in Londen “Albert de Belgique” opgericht, de grootste en wellicht meest gerenommeerde van de tijdelijke loges. Meer dan 300 broeders maakten er deel van uit en er werden 36 nieuwe leden ingewijd. Het prestige blijkt ook uit de Achtbare Meester: senator Henri Lafontaine, winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede in 1913. Een moker van deze werkplaats, gedateerd 1915-1920, wordt bewaard in de collectie van het Belgisch Museum van de Vrijmetselarij. « Albert de Belgique » was de enige van de tijdelijke Belgische loges die de Eerste Wereldoorlog overleefde. Pas in 1924 legde ze haar activiteiten stil.

« Ordre et Progrès », dat in 1916 in Le Havre werd opgericht, was een buitenbeentje binnen de tijdelijke loges. Deze werkplaats was immers gemengd Frans-Belgisch. Het hoeft niet te verwonderen dat uitgerekend in de residentie van de Belgische regering in ballingschap, dat officieel in de Haverse voorstad Sainte-Adresse gevestigd was, een loge tot stand kwam: heel wat ambtenaren en ook de ministers Hymans, Vandervelde en de reeds eerder vermelde Goblet d’Alviella waren immers vrijmetselaars.

Het spreekt bijna vanzelf dat alle tijdelijke Belgische loges in 1914-1918 erg patriottisch waren. Dat blijkt uit hun namen, maar bijvoorbeeld ook uit hun juweel. Die droegen ze alle 6 aan lint met de Belgische driekleur. De Belgische nationale feesten werden ook telkens met veel aplomb gevierd. Ook opvallend is de gewillige gastvrijheid en zelfs participatie van talrijke Nederlandse en Britse - en dus reguliere - vrijmetselaars aan de Belgische werkzaamheden

Muziek - Lester Simpson: Mendinghem - fragment (lament op doedelzak gecomponeerd en voor de eerste maal gespeeld bij het graf van zijn grootoom op Mendinghem Cemetery, Proven)

Na de oorlog: orde op zaken

Eenmaal de oorlog voorbij was, hernam het logeleven in België. Het was nu tijd om de helden te eren en eerlozen weg te zuiveren. In 1919 werd Magnette, samen met Depage en andere vrijmetselaars die zich verdienstelijk hadden gemaakt tijdens de Groote Oorlog, uitgebreid geëerd. Bij die gelegenheid werd onder meer een gedenkpenning geslagen met aan de ene zijde zijn beeltenis en aan de andere kant de afbeelding van een Duitse soldaat (met de stahlhelm die vanaf 1916 werd ingevoerd) die een onschuldige bij de keel grijpt en het opschrift: “Opprimé il démasqua l’hypocrisie de l’oppresseur 5916” (Onderdrukt ontmaskerde hij de schijnheiligheid van de onderdrukker). Op last van Magnette werd in het eerste naoorlogse jaar ook grote schoonmaak gehouden: activisten en vrijmetselaars van Duitse nationaliteit werden uitgestoten en de Duitse loge “Hansa” die in Antwerpen bestond, werd “in slaap gesteld”. Dat gebeurde op een vrij onbroederlijke wijze: bij ons in L'Amitié was er een broeder van Duitse nationaliteit. Naast zijn naam in ons groot boek staat geschreven: "1919 rayé à cause de nationalité allemand". Uit de verslagen blijkt dat deze broeder zich de hele Eerste Wereldoorlog lang correct gedragen had en zelfs blijk gaf van pro-Belgische sentimenten. Na het protest van enkele andere broeders tegen deze maatregel mag hij toch nog lid blijven, maar ik moet echter zeggen dat ik zijn naam na 1918 nergens meer tegengekomen ben - misschien was hij zo gedegouteerd van de gang van zaken.

Naast de epuratiemaatregelen ben ik ervan overtuigd dat de loge ook een positieve invloed gehad heeft in het terug samenbrengen van twee bevolkingsgroepen die tijdens de 4 jaar oorlog van elkaar waren vervreemd: de Belgen die de zware bezetting hadden ondergaan hadden en zij die vier jaar in het buitenland hadden geleefd.

Naast de Belgische vrijmetselarij na de Eerste Wereldoorlog, wil ik hier tot slot nog uitwijden over de grote invloed van de vrijmetselarij op de wijze waarop de Britse doden herdacht worden.

In 1917 werd de Imperial War Graves Commission, later Commonwealth War graves Commission, opgericht. Deze organisatie moest de begraafplaatsen en herdenkingsmonumenten voor de doden van het Britse Rijk inrichten en onderhouden. Het was een semiofficiële instantie met een vrij grote onafhankelijkheid. Unieke zaak van de commissie was dat er niet alleen hoge ambtenaren en militairen deel van uit maakten, maar ook intellectuelen, architecten en kunstenaars zoals James Barrie (auteur van Peter Pan), Frederic Kenyon (directeur van British Museum) en Rudyard Kipling, die de nobelprijs voor literatuur gewonnen had en wereldwijd de meest gevierde schrijver en dichter van het moment was. De voorzitter was de Minister van Oorlog - dat was in 1918-1919 Winston Churchill (vrijmetselaar), maar de eigenlijke sterke man die de dagelijkse leiding had was Fabian Ware, een vrijmetselaar. Hij had tijdens de eerste jaren van de oorlog gediend voor het Britse Rode Kruis en had Graves Registration Units opgericht. Hij kende dus de oorlog en het terrein. Onder leiding van Ware werden enkele principes opgesteld die voor die tijd vrij progressief, soms zelfs revolutionair waren en die tot op vandaag gehanteerd worden: Elke dode wordt individueel herdacht, hetzij met een grafsteen, hetzij met zijn naam op een monument (cf. de andere nationaliteiten), de grafstenen en monumenten zijn van blijvende aard (in principe eeuwigheid), uniforme grafstenen, geen onderscheid naar militaire of sociale positie, naar ras, afkomst of naar geloof. Dat was allemaal vrij spectaculair en dus hevig gecontesteerd in de standenmaatschappij die het VK toen nog meer dan nu was.

Inderdaad het loont de moeite om een Britse militaire begraafplaats vanuit dit standpunt te bekijken: de plaats voor godsdienstig symbool is op een zerk, niet de zerk zelf. Er hangt nooit geen nationale vlag. Er is misschien één uitzondering: het Cross of Sacrifice die heel wat tegenstand kreeg en die daarom uitgelegd werd als een universeel symbool voor offergave (vandaar de naam). Veel interessanter is het andere monument dat je op elke grotere begraafplaats aantreft: de Stone of Remembrance van de grote architect en antroposofist Lutyens. Die steen is een grote monoliet (7 tot 10 ton) van perfecte afmetingen (gulden snede). er is geen enkele rechte lijn of hoek aan (hoog boven in de lucht raken de lijnen elkaar). De steen staat op een platform van drie treden waarvan de eerste en de derde dubbel zo breed zijn als de tweede. Op de steen staat een stukje regel uit een apocrief boek van het Oude Testament: "Moge hun naam voor eeuwig blijven voortbestaan", gekozen door Kipling. het eerste stuk van de tekst luidde "hier liggen ze begraven" en werd weggelaten omdat zoiets zou storen aan hindoes en sikhs. De tekst wijst op de bedoeling van de steen: de idee van eeuwigheid (niets is eeuwiger dan een steen). Voor mij is die steen van een bijna perfecte schoonheid en een uitstekend voorbeeld van een eenvoudig "wereldlijk" monument.

Er is trouwens nog een duidelijker link tussen de Britse begraafplaatsen en de VM. Na de 1ste Wereldoorlog werd in Vlaanderen en Noord-Frankrijk onder impuls van Rudyard Kipling een loge opgericht ten behoeve van de werknemers van de War Graves Commission. Die werkplaats kreeg de mooie naam: Builders of the Silent Cities en haar juweel toont een Britse militaire begraafplaats. Het werd een bloeiende werkplaats van de UGLE die trouwens nu nog bestaat, en zelfs in tweevoud: er is in Londen een werkplaats met die naam en in Rijsel, opererend bij het Grande Loge Nationale Française, de Franse "reguliere" obediëntie. Ik weet niet of er nu nog concrete banden bestaan met de War Graves Commission. Tenslotte nog dit: het bijzonder artd deco hoofdkwartier van de UGLE, de Freemasons Hall in Londen, heette officieel de Masonic Peace Memorial. Het dateert uit 1926 en het ontwerp werd onder andere beoordeeld door Lutyens. Het gebouw fungeert als oorlogsmonument voor de 3225 gevallen Britse maçons en hun namen worden binnenin bewaard in Roll of Honour dat op zijn beurt in een gouden schrijn ligt. Niet zonder belang is dat dit het enige Britse oorlogsmonument is dat ik ken, die "Peace memorial" heette. Evenmin zonder belang is dat die naam opnieuw vervangen werd door Freemasons Hall bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1939.

Beste broeders, tot besluit: de eerste wereldoorlog was een verscheurend conflict waarin ook de vrijmetselarij verscheurd was: Duitse loges en broeders tegenover geallieerde loges en broeders. Vrijmetselaars hebben toen vrijmetselaars gedood. Het is belangrijker dat wij die de universele broederlijkheid hoog in het vaandel zeggen te houden, indachtig blijven hoe fragiel die woorden steeds opnieuw blijken te zijn. Toch naast tal van negatieve voorbeelden, waren er toen ook positieve voorbeelden die het even zeer waard zijn voortverteld te worden. De vrijmetselarij als universele broederschap heeft zeker en vast gefaald in dat en ook in andere wereldconflicten, maar gelukkig zorgt het goede voorbeeld van tal van individuele broeders ervoor dat het beeld niet al te zwart is.

Muziek - Georges Brassens: La Guerre de 14-18 (integraal)